Nieuws
Kort overdwars 36, een cursiefje door Els Windau
Recept
Mijn moeder hield van koken. Het was voor haar een uitdaging om voor tientallen mee-eters een complete maaltijd op tafel te zetten. Mijn moeder vond ook dat je alles een keer geprobeerd moest hebben. Wij aten niertjes, hart en lever, gebakken hersens, kalfszwezerik, slakken, kikkerbilletjes en koeienuier. Dat laatste heet uierboord en werd Rotterdams armenvoedsel genoemd. Jules Deelder noemt het in een van zijn gedichten een proletarische godenspijs. Ik vond het heerlijk, plakken uier gebakken met zout en peper op brood. Door al die verschillende maaltijden die ik voorgeschoteld kreeg, ben ik geen moeilijke eter, ik lust vrijwel alles. Het was ook geen probleem voor me om in een Afrikaans restaurant (in Nederland) krokodil te proberen. Bij die hobby van mijn moeder hoorde ook een kast vol kookboeken. Eén daarvan trek ik ieder jaar in mei uit mijn boekenkast, als de meikevers ‘s avonds rond mijn oren bromvliegen. En dan lees ik het recept van meikeversoep voor: Per bord hebben we 30 meikevers nodig; deze moeten ’s morgens vroeg verzameld worden. We doen ze in een fijne zeef en gieten er een paar keer kokend water over zodat ze dood en schoon zijn. Laat ze uitlekken, verwijder de vleugeltjes en braad de kevers in de hete boter aan. Fijnstampen en met zout op smaak brengen. De brij door een zeef wrijven, vleesbouillon toevoegen en serveer de soep met geroosterde dobbelsteentjes brood. Het schijnt naar kreeftensoep te smaken, ik weet het niet, dit gerecht heeft mijn moeder nooit gemaakt.