Nieuws

Column van Els Windau 103

Jezus en het paasvuur,

In het paasweekend zijn de kinderen met de kleinkinderen een nachtje komen logeren. Dat gaat gepaard met allerlei paastradities, zoals een paaswandeling, paasontbijt en daarna paaseieren zoeken in de tuin.
    Op zaterdagmiddag ben ik met Evie, Felix en Benjamin naar de versierde eieren in de Oranjerie gaan kijken. Evie is groot genoeg om te begrijpen dat ze de tentoongestelde eieren niet mocht aanraken. Tegen Felix zeg ik dan: ‘Handjes op je rug.’ Ik hou hem in de gaten en als ik ineens een handje naar een heel duur ei zie reiken, hoef ik alleen maar kort en duidelijk ‘Felix, handjes!’ te zeggen. Benjamin neem ik bij de hand, dat is het veiligst.
    Zo kwamen wij samen voor een schilderijtje te staan met Jezus aan het kruis. Benjamin, sinds februari in groep 1 van het christelijk onderwijs, wist me te vertellen wie dat was. Zijn zus, groep 8 legde hem heel plastisch uit hoe het zat. Hoe ze Jezus met spijkers aan het kruis hadden getimmerd, dat hij toen doodging en de volgende dag, op tweede paasdag, weer levend werd. Het kleine mannetje was onder de indruk. We liepen wat rond, maar iedere keer wilde hij terug naar het schilderijtje: ‘Oma, ik wil nog even naar Jezus.’ Alle bezoekers kregen zijn verhaal te horen. Met een serieus gezichtje vertelde hij ze over de spijkers en voegde eraan toe: ‘dat is heel erg zielig, hoor!’ Om daarna zijn handen in de lucht te steken en enthousiast uit te roepen: ‘En toen werd hij weer levend!’
    Ik moest aan mijn eigen jeugd denken. Uit een atheïstisch gezin kwam ik door verhuisperikelen onbedoeld op een christelijke kleuterschool terecht. Daar werd me verteld dat Jezus alles zag en zodoende ook alles zag wat stout was. Vanaf dat moment dacht ik Jezus overal te zien, achter de gordijnen, in de kast en onder mijn bed. Ondeugend was ik zelden, ik was een heel brave kleuter en toch was ik doodsbang, in elke schaduw zag ik Jezus. Wat een verademing is dan de naïeve en onbekommerde benadering van Benjamin.
     We zijn ook nog even naar de paasbult gaan kijken. Vanuit datzelfde ongelovige gezin, waar ik in opgroeide, kon ik ze dit oorspronkelijk heidens voorjaarsgebruik uitleggen. In het westen van het land doen ze niet aan paasvuur. Bij ons kunnen ze er nooit bijzijn, omdat ze de volgende dag weer naar school moeten. Benjamin vond het eng: ‘Ik wil niet dat het vuur erin gaat.’ Toen ik hem er van overtuigd had dat dit die dag niet ging gebeuren, wilde hij het bouwsel wel voorzichtig van dichtbij bekijken.
    Stom, niet opgelet, anders had ik geweten dat het paasvuur verplaatst is naar de eerste paasdag. Ik heb de kleinkinderen beloofd dat we volgend jaar onze paasafspraak zo maken, dat ze erbij kunnen zijn. Benjamin vond dat geen goed idee. ‘Vuur is echt gevaarlijk,’ zei hij stellig.

 21-04-2017
 Els Windau, Henk

pagina terug